Nederland, IJmuiden, 19-09-2010 Op het Forteiland in IJmuiden lopen reenactor van Duitse en Nederlandse militairen.' Naar Forteiland komen onder meer de oudste en meest opvallende groep van Nederland: "Nederland Paraat". Deze specialiseren zich in de roerige mobilisatieperiode van 1939-1940, vooral het Vierde Regiment Infanterie spelen ze na. Dit 4RI vocht in de meidagen van 1940 op het vliegveld Valkenburg tegen de daar gelande Fallschirmjäger, de Duitse parachutisten.   Ook Duitse soldaten lopen over het eiland: de re-enactmentgroep "Der Windhund" die soldaten uitbeeldt van het 16e PanzerGrenadier-Division dat van 1944 tot 1945 vocht van Frankrijk tot in Duitsland en zware verliezen leed. PHOTO AND COPYRIGHT ROGER CREMERS

Hedendaagse oorlogsverbeeldingen: bevreemding & vertrouwdheid

Gisteren werd de expositie “World War Two Today” geopend in het NIOD aan de Herengracht.

Hieronder staat de tekst waarmee NIOD-onderzoeker Kees Ribbens de expositie van inhoudelijk commentaar voorzag.

 

Wie denkt dat de Tweede Wereldoorlog sinds 1945 voorgoed voorbij is, heeft het ongelijk aan zijn zijde. Natuurlijk maakten de capitulatie van Duitsland in mei 1945, en de daaropvolgende  capitulatie van Japan een paar maanden later, een einde aan de militaire vijandelijkheden die miljoenen met de dood hadden moeten bekopen. Maar diezelfde capitulaties maakten ook de weg vrij voor het welhaast onstuitbaar tot uiting brengen van manieren om de sterk uiteenlopende oorlogservaringen een plek te geven in het individuele leven van zovelen, een plek te geven ook in de collectieve herinnering. En die invulling, die vormgeving en betekenisverlening blijft voortduren.

Die collectieve herinnering is lange tijd opgevat als een redelijk overzichtelijk fenomeen. Aan de ene kant had je de monumenten, aan de andere kant de kloeke geschiedenisboeken. Om het even te concretiseren in Amsterdamse proporties: op de Dam kwam er een nationaal monument en in een historisch pand aan de Herengracht schreef Loe de Jong aan zijn kloeke serie boeken over het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Het monument trok en trekt jaarlijks een imposant aantal bezoekers tijdens de plechtigheden op 4 mei en de boeken van De Jong werden gekocht, gelezen en vaak prominent neergezet in de boekenkast.

Van deze beide aspecten van de collectieve herinnering kennen we ook de bijbehorende beelden, de herkenbare foto’s. De vorst of vorstin die plechtig een krans legt tegen de achtergrond van een volgepakte Dam, en het beeld van de historicus die, bij voorkeur pijprokend, elk nieuw verschenen deel van zijn imposante levenswerk op een persconferentie presenteert.

Maar het is natuurlijk een illusie om te denken dat een relatief klein aantal vooraanstaande individuen – in dit geval: de vorst en de ‘geschiedschrijvers des Rijks’ – de hele omgang met de Tweede Wereldoorlog kunnen omvatten. Misschien bieden zij wel het beeld dat wij graag wíllen zien: het ideaalbeeld van een collectieve herinnering die enerzijds bestaat uit een plechtig eerbetoon aan degenen die het leven verloren en anderzijds uit historische kennis gebaseerd op kritische, enigszins gedistantieerde analyse. De realiteit is echter complexer.

Dat de eigentijdse omgang met de Tweede Wereldoorlog meer omvat, veel meer omvat dan alleen deze twee aspecten zal zonneklaar zijn voor iedereen die de moeite neemt het werk van Roger Cremers aandachtig te bekijken. Want de vormgeving van de oorlog, van de daaraan verbonden oorlogsherinneringen, is een voortgaand proces dat in sterke mate is geïndividualiseerd. De oorlog is van iedereen en nagenoeg iedereen lijkt tegenwoordig iets te doen met die oorlog.

Juist vanwege die alomtegenwoordigheid van de Tweede Wereldoorlog, bijna driekwart eeuw na dato, oogt de oorlog zo vertrouwd. Maar naast vertrouwd voelt die hardnekkige aanwezigheid soms ook vreemd, zo blijkt althans als ik mijn eigen (naoorlogse) oorlogsverbeeldingen op een rij probeer te zetten . Uit mijn eigen jeugd herinner ik mij bijvoorbeeld het spelen met plastic soldaatjes, het begeesterd lezen van spannende artikelen in de krant over een Japanse soldaat die pas na dertig jaar opdook uit de Filippijnse jungle, evenals de schijnbaar onvermijdelijke TV-herhalingen begin juni van The Longest Day, beelden die geconsumeerd werden met een zakje chips onder handbereik. Voor mij, opgegroeid in het zuiden van het land, bestond de oorlog ook uit een kijkje nemen op de Amerikaanse militaire begraafplaats in Margraten, vermoedelijk meer uit toeristische motieven dan uit historische nieuwsgierigheid. Pas nadat Hitler en zijn volgelingen de revue waren gepasseerd tijdens geschiedenislessen op school, ontstond er geleidelijk aan een besef van het bestaan van Loe de Jong en het Nationaal Monument.

De collectieve herinnering omvat dus beduidend meer dan canonieke boeken en monumenten, en die variatie aan verbeeldingen is natuurlijk niet helemaal nieuw. Maar we zijn ons daar doorgaans nog weinig van bewust. De populaire historische cultuur – want daar hebben we het hier over, de omgang die eenieder desgewenst kan hebben met een verleden dat hem of haar aanspreekt – wordt steeds omvangrijker, krijgt steeds meer ruimte en dat stemt soms tot bezorgdheid. Historici, museummedewerkers en andere erfgoedprofessionals zien dat de belangstelling voor het verleden groot is maar ervaren tevens dat zij zelf terrein verliezen. Als er ooit al een monopolie heeft bestaan op historische kennis, is daar anno 2015 zeker geen sprake meer van.

De eigentijdse burger bouwt zelf actief mee aan zijn of haar beeld van het verleden, en zeker aan het beeld van die oorlogsperiode die als geen ander onderdeel van de twintigste-eeuwse geschiedenis voortdurend de belangstelling trekt. Grote herdenkingen kunnen nog altijd rekenen op een aanzienlijk publiek, nieuwe oorlogsmonumenten worden nog steeds opgericht en historische studies vinden ook nu nog hun weg naar de lezers. Maar de variatie in herdenkingen is groot – van twee ingetogen minuten stilte tot uitbundige urenlange muziekfestivals – en zowel monumenten als historische studies kennen inmiddels digitale en interactieve pendanten. De burger beslist wat hij of zij wil weten van die oorlog, in welke vorm die interesse wordt gegoten en hoe individueel of collectief, en hoe serieus of vrijblijvend hij het wil hebben. Bovendien laat de burger zich steeds meer doordringen van het feit dat de oorlog niet beperkt bleef tot Nederland en Duitsland, door gebruik te maken van de vele mogelijkheden om te reizen, bijvoorbeeld naar Polen of Frankrijk om in Auschwitz of Normandië zelf de oorlogserfenissen in ogenschouw te nemen.

‘The past is a foreign country’, zo luidt een intrigerend citaat van de Britse auteur Leslie P. Hartley, dat later ook nadrukkelijk zou worden aangehaald door de Amerikaanse erfgoedcriticus David Lowenthal. Het verleden – zo spreekt daaruit – is een vreemd land, en wij zijn als hedendaagse burgers bepaald geen ingezetenen van dat land. Dat verleden is, kortom, een vreemd en moeilijk doordringbaar territorium. Maar evenzeer leven wij, anno 2015, in een tijd waarin landsgrenzen betrekkelijk poreus zijn geworden en waarin onze welvaart het mogelijk heeft gemaakt vreemde landen naar eigen goeddunken te bezoeken en, in zekere zin, ook aan den lijve te ervaren.  En zo is, zo wordt ook de oorlog, de Tweede Wereldoorlog, zeven decennia later vreemd maar vertrouwd.

We zijn bezoeker, we zijn toerist in dat wereldwijde verleden van de Tweede Wereldoorlog. En daarmee zij we, naar eigen maatstaven, niet zelden ook deelnemer. We participeren volop in de erfenis van de Tweede Wereldoorlog en denken daarmee soms daadwerkelijk in dat verleden te stappen. Niet voor niets afficheert een groeiend aantal historische musea hun presentatie als een ‘experience’ die de bezoeker met diverse zintuigen in staat stelt te ervaren wat het verleden was, te ervaren wat een voorgaande generatie ervaren moet hebben tijdens de oorlog. Het is een vorm van betrokkenheid bij dat verleden, die tot uiting kan komen in re-enactment, het naspelen van historische veldslagen, in amateur-archeologie, het opgraven van soldatenskeletten, of die zich vertolkt in het bezoeken van kleine en grote oorlogsmonumenten, in de Oekraïne en in Ysselsteyn. De voorbeelden die Roger Cremers daarvan geeft, de beelden die hij ons voorhoudt, maken ons attent op die werkelijkheid. Hij registreert en selecteert en dwingt ons daarmee te kijken naar hedendaagse erfenissen van de oorlog, erfenissen voor verschillende erfgenamen.

We kunnen daar van alles van vinden. We kunnen de historische cultuur, de populaire historische cultuur die hierin wordt weerspiegeld, koesteren of we kunnen dat verwerpen. We kunnen het labelen als trivialisering of als een persoonlijke benadering. Wanneer zijn deze situaties respectvol of respectloos, en volgens welke maatstaven? Sommige beelden maken mij ongemakkelijk, dat wil ik niet ontkennen. Maar de intentie die spreekt uit de handelingen van de geportretteerden bestaat op enigerlei wijze uit het slaan van bruggen tussen heden en verleden. Dat streven naar het leggen van verbindingen is de enige manier waarop hedendaagse samenlevingen voeling kunnen houden met de geschiedenis, om van daaruit te kunnen werken aan een daadwerkelijk inzicht in die geschiedenis.

Alom probeert men de geschiedenis van de oorlog levend te houden. En soms gebeurt dat amateuristisch of zelfs onbeholpen. Er zijn zeker kanttekeningen te plaatsen bij de manieren waarop mensen denken dicht op de huid van het verleden te kunnen kruipen. Welke rol speelt authenticiteit? Hoe realistisch zijn dergelijke vertolkingen? Hoe afgewogen of emotioneel zijn deze benaderingen? Verdringt het beeld steeds meer de tekst? Hoe kritisch zijn dergelijke uitbeeldingen en welke nabijheid suggereren ze? Maar de antwoorden op dergelijke vragen zullen niet eenduidig zijn, omdat velen, steeds meer mensen hun eigen stem hier willen laten gelden. Het zijn immers niet alleen historici en andere erfgoedprofessionals die de toegang tot het verleden willen verzorgen. Sommigen verkiezen bewust een andere, een eigen reisgids voor dat vreemde land.

De omgang met het verleden, zeker wat betreft de toe-eigening van het verleden van de Tweede Wereldoorlog, is een veranderlijk en veelzijdig fenomeen, een fenomeen dat serieuze aandacht verdient. Het is daarom een voorrecht dat het NIOD de gelegenheid heeft gekregen om de aansprekende visualisering van die hedendaagse toe-eigening te mogen tonen. Uit de foto’s van Roger Cremers spreekt verwondering en betrokkenheid, zijn beelden tonen hoe die oorlog nog altijd zowel vreemd als vertrouwd is.  Dat schuurt en zet aan tot denken over de manier waarop generaties en gemeenschappen zich steeds opnieuw, op eigen wijze tot de oorlog verhouden. Het verleden mag dan een foreign country zijn, ook het heden herbergt nog kwesties waarmee we onvoldoende vertrouwd zijn.